Bedelen met een ‘klepper’
Het Lazarushuis
[AMERSFOORT] Amersfoort en zijn historie zit vol met leuke, interessante verhalen en stadsweetjes. De stadsgidsen van Gilde Amersfoort doen voor de lezers van De Stad Amersfoort eens in de vier weken een greep uit hun collectie. Deze week: Het Lazarushuis.
Het was in de late middeleeuwen al bekend dat men mensen met een besmettelijke ziekte beter aan de rand, of liever nog buiten de stad kon opvangen. Zo was er een Pesthuis op het terrein van De Armen de Poth. Minder bekend is het Lazarushuis voor lepralijders dat aan de Hogeweg stond op de hoek met de huidige Magelhaenstraat, net buiten de stadspoort waar nu de Stier staat.
LAZARUS – Lepra was toen een ernstige en besmettelijke ziekte die de zenuwen aantast, met als gevolg verlammingen en het gevoelloos worden van de ledematen. Lepralijders voelden brandplekken en wonden niet, en daardoor liepen zij ernstige verminkingen op, zoals klauwhanden en stompvoeten. De naam van het huis verwees naar de besmette bedelaar Lazarus die later beschermheilige van de lepralijders werd.
Leprozen moesten zich laten keuren. Waren zij ziek, dan kregen zij een ‘vuylbrief’, en moesten zij de stad verlaten. Was men een tijd vrij van symptomen, dan kon men een ‘schoonbrief’ krijgen en terugkeren naar de stad. Het Lazarushuis was er al in 1416. Het had een ziekenkamer met zeven bedden, en nog twee bedden in de keuken voor de binnenvader en moeder. Bidden was ook mogelijk: ernaast stond de St. Andreaskapel.
KLEPPER – De bewoners moesten bedelen om aan de kost te komen. Dat mocht bij hoge uitzondering, want bedelen was eigenlijk streng verboden. Ze liepen door de stad, gehuld in voorgeschreven gewaden: een wijde korte mantel die ‘vlieger’ werd genoemd, een hoed met een witte band en handschoenen. Verder hadden ze een klepper of ratel bij zich, waarmee ze duidelijk maakten: ‘ga uit de weg, anders wordt u besmet!’ Bij opgravingen in de Valkestraat is nog een restant van zo’n klepper gevonden.
Het tehuis viel onder het St. Pietersgasthuis aan het Spui. Het gasthuis verstrekte lepralijders op speciale dagen wat extra’s: op de jaarlijkse kermis een half vat bier, op Kerstmis 18 pond rundvlees voor hutspot en op Pasen een wielbrood (krakeling) en een halve kluit boter.
BRAND – Het tehuis ging in 1641 dicht, er waren bijna geen lepralijders meer. Men verbouwde het tehuis in 1667 tot tabaksboerderij, en voegde er een schuur aan toe. Maar in 1672 werd het beschadigd tijdens de inval van de Fransen. Het einde kwam in 1858 toen het pand verloren ging na een brand. Daarmee verdween de laatste tastbare herinnering aan de lepralijders in de stad.


