Weetje #10: Wat je vast niet wist over de Beestenmarkt

Je zou het misschien niet denken, maar de Beestenmarkt heeft een interessante geschiedenis. Vroeger stond hier het St.-Jansklooster met het omliggende kerkhof. Dat werd in 1444 gebouwd, maar in 1529 moesten de monniken vertrekken vanwege vermeende ‘lutherije’: ketterij! Het gebouw is in 1739 goeddeels gesloopt. Al eerder – in 1655 – werd het kerkhof bestemd tot markt voor groot vee en paarden, vandaar de huidige naam Beestenmarkt.

De Oude Stadsherberg, dat statige wit gepleisterde pand op Achter de Kamp 2 op de hoek met de Grote St.-Jansstraat, dateert uit deze periode (1687, zie foto). De taak van Gerrit Schagen, de toenmalige marktmeester en herbergier, was het organiseren van de markt. Hij kreeg het recht om van elke handelaar die paarden of vee meebracht, standgeld te heffen: een stuiver voor een vet beest of een paard, en acht penningen voor een mager beest. Hij moest als tegenprestatie het plein schoonhouden, en zorgen voor de palen, kettingen en touw voor de ‘vakken’ van de veehouders.

Toen de marktmeester in 1691 overleed ging het stadsbestuur zelf de marktgelden innen. De weduwe kreeg in ruil daarvoor een jaargeld van 70 gulden. Dat bedrag is aan de eigenaren van de herberg tot maar liefst het jaar 1937 uitgekeerd. Bijna 250 jaar dus! Er moest zelfs een uitspraak van de rechtbank aan te pas komen om deze uitkering te stoppen.

Het pand is in grote trekken bewaard gebleven, maar de oorspronkelijke kruisvensters zijn verdwenen. Onder een deel van het pand bevindt zich nog een oudere, met kruisgewelven overdekte kelder. Bovendien kent het een 17e eeuws trappenhuis. De voormalige herberg werd in 1975 ingrijpend gerestaureerd en is nu winkel annex woning.

Op de markt stond ook de al lang verdwenen herberg De Oude Hessenkar. Deze was het eindstation voor de menners van de Hessenwagens. Dit waren grote, vaak door vier paarden getrokken overdekte wagens die vanaf de 17e eeuw vanuit Kassel en omgeving naar ons land trokken. De herberg had grote stallingen die waren ondergebracht in de voormalige kloostergebouwen. Daar werden de paarden uitgespannen.

De ladingen met goederen werden in de stad opgeslagen, vooral in de voormalige kapel van het St. Aegtenklooster. Vanuit de pakhuizen werden deze per beurtschipper via de Eem en de Zuiderzee verscheept, vooral naar Amsterdam. Verder westwaarts was de bodem te drassig voor deze zware wagens. Ook Utrecht was een eindstation voor de Hessenwagens. In de regio zijn nog veel sporen van Hessenwegen te vinden. Zo heet de hoofdweg door Stoutenburg en Achterveld nog steeds Hessenweg. Met de komst van de spoorwegen in de 19e eeuw verloren de Hessenwegen hun belang als internationale handelsroutes.

Vanaf 1831 bood de Beestenmarkt onderdak aan de Rijdende Artillerie. Er kwam een manege met maar liefst 940 paardenstallen. Deze hoorden bij de Willem III kazerne die in 1883 achter het plantsoen aan de Heiligenbergerweg werd gebouwd. In die tijd bouwde men ook de Juliana van Stolbergkazerne aan de Leusderweg. Die kazernes kwamen er omdat de stad sinds 1860 officieel garnizoensstad was geworden. In de 20e eeuw volgde nog de bouw van de Prins Bernhardkazerne.

De Willem III kazerne werd afgebroken in 1978. Ook de stallen zijn toen gesloopt. Veel is verdwenen, maar de oude stadsmuur bij de Kamp is blijven staan omdat deze destijds als stalmuur werd gebruikt. Dat is mooi meegenomen, maar met de oude herberg herinnert verder niet zoveel aan de bijzondere geschiedenis van dit plein.

Vanaf medio jaren ’80 verrezen in dit gebied nieuwe appartementen, voorzieningen zoals een supermarkt en een parkeergarage.