Weetje #9: Bier en schoon water
Amersfoort was in de Middeleeuwen een belangrijke bierstad. Maar hoe kan dat, de grachten waren toch één stinkend riool?
Amersfoort hoorde in de 14e -15e eeuw met Haarlem, Gouda en Delft tot de vier grootste biersteden. Dat bracht veel welvaart en de stad verdiende flink aan de bieraccijns. Amersfoort kon vooral zo belangrijk worden omdat verschillende beekjes en riviertjes uit de Veluwe en de Utrechtse Heuvelrug schoon en zuiver water naar de stad brachten. De bierbrouwerijen lagen voornamelijk binnen de eerste stadsmuur, langs de Korte- en Langegracht en Havik.
Voor het bierbrouwen gebruikten zij water uit de grachten. Maar deze waren toch veel te smerig? Dat viel erg mee. Zo waren de Korte- en Langegracht voor het water de kortste route. Hier was de stroming het sterkst en dus het water het schoonst.
Verder speelden de spui bij de Ketelaarsbrug en later bij de Croontjesbrug (foto) samen met de Koppelpoort met zijn waterkering een belangrijke rol. De waterpoort kon het soms opstuwende zoute water van de Zuiderzee buiten de deur houden. Amersfoort had dus anders dan sommige Hollandse steden geen last van brak water. Bovendien draaide men het spui ’s morgens om acht uur en ’s avonds om zes uur open, zodat de grachten werden schoongespoeld.
Het stadsbestuur was ook streng. Bierbrouwers mochten alleen in de binnenstad werken, tussen de Westsingel, Weverssingel en Zuidsingel. Daar was het water het best, namelijk in de Korte- en Langegracht en het Havik, een tak van de meanderende Eem. De vervuilende ambachten moesten elders terecht. Zo gebruikten de ververs het water van de buitenste singelgracht bij de Kamperbinnenpoort, op veilige afstand van de brouwerijen.
De volders waren actief bij het Spui. Zij maakten wollen lakens geschikt voor kleding, door ze te vervilten met urine en vollersaarde. Dat gaf veel vervuiling. De Volmolen die er nog staat, noemde men niet voor niets ook ‘stinkmolen’. De volders mochten hun lakens alleen uitspoelen op de houten trappen van het Spui. Stroomafwaarts achter de spuideuren en zo voorkwam men vervuiling van het stadswater.
De leerlooiers zaten vooral bij de Hellegracht. Deze liep vroeger door tot aan het Spui, eveneens stroomafwaarts van de spuideuren. Op die plek maakten de looiers de dierenhuiden schoon. Het afvalwater kon daar de stad uitstromen zonder het schone water aan te tasten. Dat was dus goed geregeld. Alleen zullen de blekerijen wel problemen hebben gegeven, die vooral stroomopwaarts lagen bij de Monnickendam. Dat gaf vervuiling, omdat men bij het bleken loogmiddelen gebruikte.
Tot slot mocht de gewone Amersfoorter geen vuilnis, puin, beer (ontlasting), kolen en as in de grachten dumpen. Privaten en varkenskotten waren verboden langs de Korte- en Langegracht en het Havik. De meeste huizen hadden een beerput, waarin de ontlasting en andere zaken werden gedumpt. Het regenwater met straatvuil voerde men af door het dagelijks doorspoelen van de grachten.
Kortom, het water werd netjes schoon en zuiver gehouden. Pas in de 18e en 19e eeuw raakten de grachten sterk vervuild. Maar toen was het al zo’n beetje gedaan met het bierbrouwen.
(Onder meer ontleend aan Brouwen aan de Eem, Leen Alberts, 2015)